In de periode waarover wordt gerapporteerd zijn proeven uitgevoerd op een drijvend teeltsysteem met de gewassen chrysant, Celosia plumosa/cristata, Delphinium en Matricaria (Tanacetum parthenium). Er is gewerkt met drijvende teeltsysteem omdat dit in potentie een van de duurzaamste teeltsystemen is: het is geheel gesloten aangaande de ondergrond en er is slechts heel weinig substraat nodig. Er is m.n. getest op drijvers op een enkele decimeters diepe voedingsoplossing maar daarnaast is ook geëxperimenteerd met de teelt op een veel ondiepere (enkele cm’s diepe) voedingsoplossing.
De proeven met chrysanten vonden plaats in een aparte kas zodat de klimaat en lichtinstellingen geheel konden worden afgestemd op het gewas. Belangrijke speerpunten in het onderzoek waren de fase kort na het planten en de geschiktheid van cultivars. De meest kritische fase in de teelt van chrysant op water is de fase tussen het planten en het begin van de korte dag. Afhankelijk van de omstandigheden verloopt de gewasontwikkeling kort na het planten trager dan gewenst, ontstaat bladvergeling en ongelijkheid. De kans op deze groeiverstoring is groter in de zomer (lichtrijk, warm) dan in de winter (lichtarm, minder warm). De oorzaak moet dus worden gezocht in licht en (micro-)klimaat. Om het verschijnsel ook onder winterse omstandigheden te kunnen oproepen is naast de al aanwezige SON-T-lampen ook LED geïnstalleerd waarmee de lichtintensiteit meer dan verdubbeld is. Ook zijn sensoren aangeschaft waarmee heel nauwkeurig de stengeldiameter kan worden gemeten. Deze is een maat voor de groei maar zeker ook voor eventuele stress die ontstaat als het gewas (te) hard moet verdampen (krimp van de stengel) bijvoorbeeld door te veel instraling. Belangrijke verschillen tussen de gangbare teelt in de grond en de teelt op water die de verschillen in de ontwikkeling kort na het planten zouden kunnen verklaren zijn de grotere reflectie van de drijvers (lichtstress) en de verdamping van water vanuit de grond (beter microklimaat).
De waarnemingen in de proeven werden bevestigd in praktijkproeven. In de eerste proef die plaatsvond onder lichtarme omstandigheden (winter/vroege voorjaar) werd een naar tevredenheid stemmend resultaat behaald. Latere proeven onder meer lichtrijke omstandigheden leverden veel minder aansprekende resultaten op. Opvallend was en dat als de proefopstelling onder lichtarme omstandigheden (verwerkingsruimte) werd geplaatst de gewasontwikkeling veel beter was. Voor de praktijk waarin doorgaans wordt gestreefd naar zoveel mogelijk licht is dit een moeilijk te verklaren/accepteren verschijnsel.
In de rassenproeven werden zeer grote verschillen tussen de cultivars waargenomen. Dit bevestigt de ervaring in andere gewassen dat de overstap naar een ander teeltsysteem leidt tot een het gebruik van andere genotypen en dus een verandering van het sortiment.
Ook de proeven met Matricaria vonden in een apart daarvoor ingerichte kas plaats. Aspecten die daarbij werden onderzocht waren de EC, zuurstof, plantdichtheid en het meermalig gebruik van voedingsoplossingen. De proefopzet werd nadrukkelijk meebepaald door twee telers die in de loop van 2021 – geïnspireerd door de proeven - op het eigen bedrijf zelf op kleine schaal startten met de opdoen van ervaring met deze teeltwijze. Zo werd ook onderzocht of de meest geteeld cultivars eventueel zonder steungaas kunnen worden geteeld. Voor de meest geteelde cultivar bleek dat inderdaad het geval te zijn en dit gegeven maakt een praktijktoepassing veel eenvoudiger. Ook bleek het systeem zeer robuust te zijn. Zonder tussentijdse ontsmetting bleek het mogelijk te zijn meermalig op dezelfde voedingsoplossing te kunnen telen zonder noemenswaardige uitval. Aan het einde van 2021 hadden 6 proeven plaatsgevonden op dezelfde voedingsoplossing.
Opvallend was wel dat in de gebruikte voedingsoplossingen het voedingselement mangaan veel minder stabiel was dan in nieuw aangemaakte voedingsoplossingen. De oorzaak van dit verschijnsel kon nog niet worden opgehelderd. De praktijkproeven liepen doorgaans goed. Bemesting en beluchting van de voedingsoplossingen waren in eerste instantie de belangrijkste aandachtspunten.
Het onderzoek met Celosia en Delphinium vond – tegelijkertijd - in dezelfde kas plaats. Vanwege de verschillende klimaatvoorkeuren – Celosia is een vrij warme teelt en Delphinium een koele teelt – was het kasklimaat een compromis. Desondanks ontwikkelden beide gewassen zich goed.
Bij Delphinium is onder anderen onderzoek gedaan naar de hergroei na de eerste snee en naar het effect van de temperatuur van de voedingsoplossing. Het type Delphinium dat voor de proeven gebruikt is, is een zaaigewas en levert bij de eerste snee 1 tak op. Omdat de planten na de snee in één keer het hele groene gedeelte kwijtraakt is het de vraag of het zich daarvan kan herstellen. In de screeningsfase in 2019 – de proef vond toen plaats in de zomer - bleek dat moeizaam te gaan. In de proeven in 2021 verliep de hergroei uitstekend maar toen waren de omstandigheden ook gunstiger namelijk met minder warmte en minder instraling. Uit de proeven bleek tevens dat het koelen van de voedingsoplossing (enkele graden Celsius lager dan de ongekoelde voedingsoplossing) duidelijk een positief effect heeft op de gewasontwikkeling en de hergroei na de oogst.
Celosia is getest op zowel een diepe als een ondiepe voedingsoplossing. In beide systemen ontwikkelt het gewas zich goed. Ook zijn er vooralsnog geen negatieve effecten waargenomen van het meermalig gebruik van de voedingsoplossing. Daarmee lijkt de teelt op water ook voor dit gewas een zeer robuust systeem te zijn.